
Charlie’s Service Station
2025 — Illustration
Daar liep hij, daar liep Charlie. Hij leek me niet zo oud als zijn ietwat kalende schedel deed vermoeden. Niet dat je die schedel kon zien. Deze had hij ten alle tijden bedekt onder een rode hoed die enkel bij het slapengaan of bij het zicht van hoog bezoek af zou worden gedaan. Tijdens het lopen waggelde hij onhandig heen en weer. Spande zijn kuiten aan en duwde zijn oude, goed gebruikte lichaam omhoog aan zijn stok, waardoor hij bijna gewichtloos in een rechte lijn richting de pomp hobbelde. Ik stond tegen het leeggelopen café aan de overkant te genieten van mijn sigaret en aanschouwde dit tafereel.
Het was op dat moment dat er een jonge Vlaamse gaai verscheen, die kermend de schouder van Charlie op vloog. Die haalde uit de zak van zijn overall wat eikels die het diertje gretig oppikte. Het trok de aandacht van de kat, maar die maakte geen aanstalten voor enige aanval.
“Is dat uw vogel?” Vroeg ik van een afstand, nog altijd verbaasd.
“Ach, ja-“ zuchtte Charlie, “Heb ik gevonden. Drie weken geleden. Heel klein was ie nog. Nou komt ie elke dag even langs.”
Mijn blik moet er een geweest zijn van dom geslagen verbazing. “Een onwaarschijnlijke vriendschap” mompelde ik, “maar men weet niet hoe een koe een haas vangt. Dat zie je.”
“Wat?” vroeg Charlie met een hand naar zijn oor. “Moet je benzine?”


